Written by Rechtswetenschap, vaccinatie

Het recht op integriteit van het lichaam en kindervaccinaties

Biedt het recht op integriteit van het lichaam een overtuigende argumentatie tegen drang of dwang bij vaccinatie van kinderen? In het Tijdschrift voor Recht en Religie bespreken Marcel Verweij en ik dit argument en we concluderen dat het nauwelijks relevant is – ten minste niet wanneer het kinderen betreft. Bij vaccinatie van volwassenen is het een ander verhaal.

Over de beperkte rol van het recht op integriteit van het lichaam in de regulering van kindervaccinaties.

Abstract

Een veelgebruikt argument tegen vaccinatiedrang, bijvoorbeeld als voorwaarde voor toegang tot de kinderopvang, is het recht op de integriteit van het lichaam van het kind. Maar de interne logica van dit grondrecht vooronderstelt een bekwaam persoon die autonoom een medische ingreep kan aanvaarden of weigeren, wat bij kinderen van vier jaar of jonger evident niet het geval is. Vanuit een rechtsfilosofische analyse zullen we betogen dat daar waar het recht op de integriteit van het lichaam een bijna onneembare barrière opwerpt tegen vaccinatiedrang bij volwassenen, het opvallend weinig relevant is in de regulering van kindervaccinaties.

In plaats daarvan kan de regulering van kindervaccinatie in liberaal-democratische rechtsstaten beter gebaseerd worden op een proportionele weging van twee andere grondrechten. Enerzijds is er de ouderlijke zeggingsmacht op basis van het grondrecht op gedachte, geweten en godsdienst, zoals neergelegd in artikel 9 EVRM. Dit geeft ouders veel speelruimte bij het opvoeden van hun kinderen in overeenstemming met hun eigen ideeën over het goede leven. Daartegenover staat het recht op bescherming van het kind, zoals vastgelegd in artikel 3 van het VN-verdrag inzake de Rechten van het Kind, waarin wordt benadrukt dat overheidsinstanties bij alle handelingen met betrekking tot kinderen de belangen van het kind als belangrijkste overweging moeten nemen. In dit artikel wordt het begrip ‘schadedrempel’ uitgewerkt om aan te geven onder welke omstandigheden de overheid mag ingrijpen in de ouderlijke zeggingsmacht om basisbelangen van kinderen te garanderen, bijvoorbeeld om beschermd te zijn tegen gevaarlijke ziekten die door vaccinatie kunnen worden voorkomen.